Het noordelijke gedeelte van Zevenhuizen, de Wilde Veenen, was het laatste gedeelte van onze gemeente dat in cultuur werd gebracht. In 1365 werd dit gebied door de graaf van Holland uitgeleend aan Jan van Egmond. Eigenlijk betekende dit dat hij het gebied kocht, om er mee te doen wat hij wilde. Jan van Egmond liet het na aan zijn halfbroer Willem van Egmond. Deze maakte goed geld met zijn bezit door de vervening, dus het afgraven van het land om er turf van te maken, te gunnen aan Goudse burgers. Ook de opvolgers van Willem van Egmond gaven hun medewerking aan de roofbouw door de grote ondernemers uit Gouda. Zij hebben daar ongetwijfeld goed aan verdiend, want de turf was in die tijd een onmisbaar product, waar goed voor betaald werd. Wel had dit tot gevolg dat de Wilde Veenen veranderde in een plassengebied.
Onaangetast bleef de Moerse Zijde, die de Wilde Veenen scheidde van de polders van Zevenhuizen. Hierlangs liep de Moerse vaart, waardoor men via het verlaat bij de Holvoeterbrug in de Rotte kon komen. De vergunning voor dit verlaat werd al in 1423 door Schieland afgegeven.
Omstreeks 1400 ontstond er een eerste bewoningskern, waar de armoedige bevolking woonde die zich met het vervenen bezig hield. Bij een dorp behoort een kerk, maar daar was het ontstane gehucht te klein voor. Om de bevolking ter plaatse van geestelijk voedsel te voorzien werd daarom hier een kapel gebouwd. Deze stond dus bij de wildernis of het moeras, een kapel bij het Moer en zo ontstond de naam Moerkapelle. Wanneer deze kapel gebouwd werd is onbekend. De eerste maal dat we hier over lezen is in 1570, waar sprake is van “de Cappelle staende in de Wilderveenen onder Sevenhuysen”, deze kapel zal vermoedelijk wel veel eerder gekomen zijn.
Een grote verandering vond plaats toen Jonkheer Warnard van der Wel het plassengebied van de Wildeveenen kocht van de Heren van Zevenhuizen en met de droogmaking ervan begon. Na zijn faillissement werd de droogmaking door anderen voortgezet, waarna in 1655 de polder “de Honderd Morgen” droog viel. Hiermee begon de opgang van Moerkapelle. De landbouw bracht veel bedrijvigheid en dat trok weer neringdoenden aan die zich in het dorp vestigden. In 1667 werd met subsidie de oude Moerkapel vervangen door de kerk, die sindsdien met de toren het gezicht van Moerkapelle bepaald heeft.