Zevenhuizen
Onduidelijk is wanneer Zevenhuizen is ontstaan. Op de westelijke oever van de Rotte vlak bij de meren zijn aardewerkscherven gevonden uit het begin van de twaalfde eeuw. Sporen van de eerste Zevenhuizenaren zijn gevonden op de oeverwal ter hoogte van het Korenmolengat. Nadat het eerste huisje gebouwd was, volgden er al snel meer, zodat een kleine woongemeenschap ontstond waaraan de naam Zevenhuizen werd gegeven. Gezien deze naam mag worden aangenomen dat gedurende enige tijd zeven huisjes hier hebben gestaan. Het waren ongetwijfeld eenvoudige stulpjes van hout en riet, waarvan totaal niets meer is teruggevonden.
In de Middeleeuwen was het gebied van Zevenhuizen en Moerkapelle een vrijwel onbewoonbaar drassig moeras en slechts via de natuurlijke waterwegen enigszins bereikbaar. Het oorspronkelijke riviertje de Rotte was de belangrijkste toegang tot dit gebied. De eerste bewoningscentra bevonden zich op de oeverwallen van de Rotte. Van hieruit begon men met de ontginning van het gebied voor de landbouw.
Door de eerste bewoners werd het land in cultuur gebracht en geschikt gemaakt voor landbouw en veeteelt. Het land werd verdeeld in “weren”, lange smalle stroken land, van elkaar gescheiden door de sloten. De eerste ontginning reikte tot de huidige Noord- en Zuideindse weg. Van hieruit begon de volgende ontginningsfase oostwaarts in de richting van Waddinxveen.
Aangezien de ontgonnen gronden steeds verder van de Rotte kwamen te liggen, begon de afstand een rol te spelen. Er werden huizen gebouwd aan de wegen, waardoor de nieuwe dorpskern van Zevenhuizen kwam te liggen op de plaats van het huidige dorp. Dit is natuurlijk een geleidelijk proces geweest. Volgens een archeologisch onderzoek is met de bouw van de huidige laat-middeleeuwse kerk begonnen in de eerste kwart van de vijftiende eeuw, maar kwam stil te liggen tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten tussen 1418 en 1428. De toren dateert van circa een eeuw later.
Van de oorspronkelijke verkaveling die bij de ontginning werd gevolgd, is niets meer overgebleven. Door de intensieve afgraving voor de turfwinning, is het gehele middeleeuwse ontginningspatroon verdwenen. Alleen in de Nessepolder bij Oud Verlaat is hiervan nog wat terug te vinden.
Moerkapelle
Het noordelijke gedeelte van Zevenhuizen, de Wilde Veenen, was het laatste gedeelte van onze gemeente dat in cultuur werd gebracht. In 1365 werd dit gebied door de graaf van Holland uitgeleend aan Jan van Egmond. Eigenlijk betekende dit dat hij het gebied kocht, om er mee te doen wat hij wilde. Jan van Egmond liet het na aan zijn halfbroer Willem van Egmond. Deze maakte goed geld met zijn bezit door de vervening, dus het afgraven van het land om er turf van te maken, te gunnen aan Goudse burgers. Ook de opvolgers van Willem van Egmond gaven hun medewerking aan de roofbouw door de grote ondernemers uit Gouda. Zij hebben daar ongetwijfeld goed aan verdiend, want de turf was in die tijd een onmisbaar product, waar goed voor betaald werd. Wel had dit tot gevolg dat de Wilde Veenen veranderde in een plassengebied.
Onaangetast bleef de Moerse Zijde, die de Wilde Veenen scheidde van de Polders van Zevenhuizen. Hierlangs liep de Moerse vaart, waardoor men via het verlaat bij de Holvoeterbrug in de Rotte kon komen. De vergunning voor dit verlaat werd al in 1423 door Schieland gegeven.
Omstreeks 1400 ontstond er een eerste bewoningskern, waar de armoedige bevolking woonde die zich met het vervenen bezig hield. Bij een dorp behoort een kerk, maar daar was het ontstane gehucht te klein voor. Om de bevolking ter plaatse van geestelijk voedsel te voorzien werd daarom hier een kapel gebouwd. Deze stond dus bij de wildernis of het moeras, een kapel bij het Moer en zo ontstond de naam Moerkapelle. Wanneer deze kapel gebouwd werd is onbekend. De eerste maal dat we hier over lezen is in 1570, waar sprake is van “de Cappelle staende in de Wilderveenen onder Sevenhuysen”, deze kapel zal vermoedelijk wel veel eerder gekomen zijn.
Een grote verandering vond plaats toen Jonkheer Warnard van der Wel het plassengebied van de Wildeveenen kocht van de Heren van Zevenhuizen en met de droogmaking ervan begon. Na zijn faillissement werd de droogmaking door anderen voortgezet, waarna in 1655 de polder “de Honderd Morgen” droog viel. Hiermee begon de opgang van Moerkapelle, de landbouw bracht veel bedrijvigheid en dat trok weer neringdoenden aan die zich in het dorp vestigden. In 1667 werd met subsidie de oude Moerkapel vervangen door de kerk, die sindsdien met de toren het gezicht van Moerkapelle bepaald heeft.
Oud Verlaat
Toen de polders in Zevenhuizen verveend werden, moest de turf natuurlijk ook vervoerd kunnen worden naar de omliggende steden. Door de slechte toestand van de wegen was vervoer vrijwel alleen over water mogelijk. Om per schip uit de polder in de Rotte te komen was een sluis nodig, of een verlaat zoals men dat vroeger noemde. Elke polder in Zevenhuizen had zijn eigen verlaat. Voor de Catjespolder, die gelegen was in het noordelijke gedeelte van Zevenhuizen, was dit het Catjes verlaat. Restanten hiervan zijn nog zichtbaar in de Rottedijk bij het Korenmolengat. In de Zwanlasche polder liep een brede afvoersloot ‘De Zwanlasche sloot of vaart’, die via het Zwanlasche Verlaat in verbinding stond met de Rotte. Dit verlaat is vermoedelijk al in de 15e eeuw gesticht.
Het schutten door deze sluis kostte tijd, en dat was voor de schippers een mooie gelegenheid om boodschappen te doen. Het is te begrijpen dat bij dit Zwanlasche verlaat een buurtje ontstond met een herberg, een bakker enz. Later kwam ook het Wollefoppenverlaat daar vlak bij te liggen. Via de nog bestaande Vliet, kon men zo van en uit de Wollefoppenpolder in de Rotte komen. Het Zwanlasche verlaat heeft gelegen juist ten noorden van de vroegere onderwijzerswoning, thans bewoond door J.D. Bos (Rottekade nr. 32), het Wollefoppen verlaat bij het huidige café.
In oude stukken en op oude kaarten ziet men voor deze buurt vaak de naam Sootjevis. Onderzoek heeft aannemelijk gemaakt dat dit oorspronkelijk de naam was van de plaatselijke herberg. Vermoedelijk werd deze zo genoemd omdat men er niet alleen zijn dorst kon lessen, maar men er ook een zootje vis kon kopen. Deze naam heeft niet alleen tot gevolg gehad dat de uitbater zich ook zo ging noemen, ook de buurt werd in de volksmond Sootjevis genoemd, later werd dit: de Sootjesverlaten. Officieel was de naam van de buurt Zwanlasche verlaat, genoemd naar het grootste en belangrijkste van de twee verlaten.
Toen een gedeelte van de Zwanlasche polder drooggemalen en tot Eendrachtspolder werd, stichtte men in 1740 het nog bestaande Nieuwe Verlaat bij de Rottemeren en werd het oude Zwanlasche Verlaat gedicht. Sindsdien is de officiële naam van de buurtschap bij de twee verlaten: Oud Verlaat.
Het Wollefoppenverlaat heeft nog jaren lang bestaan, eerst in 1870 bij het droogvallen van de prins Alexanderpolder werd ook dit verlaat gedicht.
Alleen de naam herinnert thans nog aan het bestaan van de vroegere sluizen die hier geweest zijn. Ook de oude volksnaam voor deze buurt is nog steeds bekend. Er zijn maar weinig Zevenhuizenaars die niet weten waar Sootjesverlaat ligt.